Bij onvoldoende neerslag is er soms sprake van serieuze droogte-stress bij grasbekleding op dijken. Droogtestress is het verschijnsel dat grasbekleding te lijden heeft onder droogte.
Dit menu gaat in op:
NB: De informatie heeft alleen betrekking op de grasbekleding, de onderliggende bodemlaag met bijhorende problemen komen niet aan bod.
Zie andere pagina's over:
Onderaan de pagina staat een verslag van de netwerkbijeenkomst voor dijkbeheerders op 23-08-2018 over de praktijk van het beheer tijdens droogte.
Wat is er aan de hand met ons weer en het klimaat?
Sinds het begin van de 20e eeuw is de totale hoeveelheid neerslag in Nederland met 18 procent gestegen. Een forse toename, die is gekoppeld aan een temperatuurstijging die sinds 1950 meer dan twee keer zo snel verloopt als het wereldgemiddelde. De winters in Nederland worden steeds zachter, bewolkter en regenachtiger. Ook in de zomer neemt de totale neerslag toe maar deze valt echter meer geconcentreerd in vaak kortdurende plensbuien die tot overlast kunnen leiden. Ondanks de toename van zomerneerslag neemt ook het zomerse neerslagtekort toe, door een toename van extreme temperaturen en hittegolven, waarbij regen juist langdurig uitblijft. Daarnaast zorgt de temperatuurstijging voor een toename van de verdamping. Planten hebben dan dus extra neerslag nodig om niet te verdrogen.
Droogtestress op dijken
Oorspronkelijk groeide op dijken een halfnatuurlijke vegetatie: de plantensoorten vestigden zich spontaan op de dijken en konden zich handhaven door beheer door mens of dier (maaien of beweiden). De spontaan gevestigde soorten waren optimaal aangepast aan de omstandigheden op de dijken. En ze waren door hun diepgaande wortels relatief ongevoelig voor uitdroging. Als er al een soort uitviel door de droogte was er altijd een andere soort die diens plek innam waardoor de grasbekleding intact bleef.
Tegenwoordig worden dijken ingezaaid met standaard dijkenmengsels D1 of D2. Deze mengsels bestaan uit soorten die zowel boven- als ondergronds veel massa produceren. Maar ze worden niet hoog worden en wortelen niet diep. Dit maakt deze soorten kwetsbaar voor uitdroging.
In praktijk is dit nu vooral zichtbaar op jonge dijken waarop Rood zwenkgras, Engels raaigras en Veldbeemdgras, afkomstig uit D1 of D2, domineren. Deze dijken zijn nu bruin en de grasbekleding lijkt te zijn afgestorven. Oudere dijken met hoger opgaande grassoorten lijken meer weerstand te kunnen bieden tegen de droogte. De grasbekleding is minder sterk verdroogd doordat deze grassoorten met hun langere wortels aan voldoende vocht kunnen komen om groen te blijven. Jonge dijken zijn dan ook kwetsbaarder voor verdroging dan oudere dijken.
Naast de ouderdom van de dijken hangt het effect van droogtestress ook af van het type dijk. Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen:
Kleidijken
Het effect van droogtestress op kleidijken hangt onder meer samen met de zwaarte (lees kleigehalte) van de toplaag. Een zware toplaag droogt op den duur zo sterk uit (‘gebakken klei’) dat de plantenwortels het zwaar te verduren krijgen en de kans bestaat dat een deel van de grasbekleding afsterft. Een ander nadeel van zware klei als toplaag is dat er sneller krimpscheuren in ontstaan dan in lichtere toplagen. Een lichte toplaag droogt oppervlakkig weliswaar relatief snel uit maar beschermt als het ware de laag die er onder ligt. Indien de plantenwortels doordringen tot in deze tweede laag die nog enig vocht bevat, is er niets aan de hand en blijft de grasbekleding in leven. Een matig zware toplaag (lichte en matige zavel en lichte klei) biedt de beste bescherming tegen verdroging. De plantenwortels blijven intact en door de capillaire werking is de kans op enig vocht in de toplaag het grootst. Bovendien is herstel van de grasbekleding bij neerslag op een matig zware toplaag het snelst doordat de toplaag het water snel opneemt en goed vasthoudt. Een zandige toplaag laat de neerslag snel door. Een zware toplaag heeft de neiging dicht te slaan bij neerslag waardoor het lang duurt voordat het vocht dieper kan doordringen in de toplaag.
Zanddijken
Op oudere zanddijken bestaat de grasbekleding meestal uit gras- en kruidensoorten die relatief goed tegen verdroging kunnen. Op zanddijken treedt verdroging immers relatief vaak op, waardoor zich alleen plantensoorten kunnen handhaven die daartegen zijn bestand. De grasbekleding is vaak relatief snel bruin en lijkt te zijn afgestorven. Maar bij neerslag herstelt de grasbekleding zich snel.
Klei-op-zanddijken
Wanneer de grasbekleding op klei-op-zanddijken bestaat uit plantensoorten die typisch zijn voor een kleiige toplaag is de kans groot dat deze soorten het bij droogte moeilijk krijgen. Zeker bij een langere droogteperiode waarbij de kleilaag sterk verdroogt en het eronder gelegen zandpakket voor onvoldoende nalevering van vocht zorgt. Deze soorten zijn niet aangepast aan langdurige droogte waardoor er uitval van soorten kan optreden.
Welk risico bestaat er voor de grasbekleding later in het jaar, waar moeten beheerders rekening mee houden als er later in het seizoen weer regen komt?
Zodra er weer neerslag valt zal de grasbekleding op de meeste oudere dijken zich herstellen. De kans op uitval van grassoorten is het grootst op jonge, recent ingezaaide dijken. Wanneer wordt geconstateerd dat er grotere open plekken ontstaan, dienen deze in september opnieuw ingezaaid te worden. September is de beste maand voor inzaai dankzij de nog hoge bodemtemperatuur en meestal voldoende vocht.
Wat is het grootste risico voor de grasbekleding bij extreme droogte?
Het grootste risico is het uitvallen van de grassoorten die het belangrijkste onderdeel zijn van de grasbekleding. Hierdoor kunnen grote open, erosiegevoelige plekken ontstaan waardoor in de volgende winterperiode schade kan ontstaan aan de dijken. De open plekken zijn gevoelig voor de vestiging van ongewenste plantensoorten die hun kans grijpen: bijvoorbeeld Akkerdistel, Koolzaad, Raapzaad, Jakobkruiskruid.
Wat valt op aan de grasbekleding in deze extreem droge situaties? Zijn er omstandigheden of vegetatiesamenstellingen die een duidelijk groenere vegetatie opleveren?
Op veel verdroogde dijken zijn er ook gras- en kruidensoorten die nog wel groen zijn. Deze wortelen zo diep dat ze aan voldoende vocht kunnen komen om groen te kunnen blijven. Van de grassen zijn dit voornamelijk Rietzwenkgras, Kropaar en Glanshaver. Ook de expositie speelt een rol bij de verdroging: noordtaluds verdrogen aanzienlijk minder snel dan zuidtaluds. Ook lijken buitentaluds minder te lijden te hebben van uitdroging dan binnentaluds door verdamping van het buitendijks gelegen water.
Een aantal waterschappen is in juli nog bezig met onderhoudswerkzaamheden, maar is het verstandig om op dat moment nog maaiwerk of begrazing uit te voeren? Hoe bescherm je de zode het beste in deze droogte?
De grasbekleding werpt schaduw op de ondergrond waardoor deze minder sterk uitdroogt. Daarom lijkt het aan te raden de grasbekleding zolang als deze droge periode duurt niet te maaien. Een uitzondering vormt een grasbekleding die zo hoog en zwaar is dat verstikking dreigt die gepaard kan gaan met zodebederf en het ontstaan van open plekken. Indien toch gemaaid moet worden, wordt aangeraden relatief hoog (minimaal 8 cm.) te maaien. Zo hebben de planten nog enige body en fotosynthetisch vermogen van waaruit ze zich snel kunnen herstellen bij neerslag.
Overigens is het raadzaam om begrazing te stoppen van een droog talud met kort gras. Schapen kunnen de spruit aanvreten en grasplantjes met wortel en al uittrekken. Dat leidt tot schades die slecht herstellen.
Welke onderhoudsmaatregel is raadzaam als er niet alleen gras en gewenste kruiden, maar ook probleemsoorten als distel en brandnetel aanwezig zijn in een perceel?
Een door de droogte verzwakte en minder dichte grasbekleding is gevoelig voor de vestiging en uitbreiding van ongewenste of probleemsoorten als Akkerdistel, Koolzaad, Raapzaad, Jakobkruiskruid. Voornamelijk uit zaad maar ook door middel van wortelstokken (Akkerdistel). De vestiging en uitbreiding van deze soorten zal zich vooral in het voorjaar van het volgend jaar manifesteren. Indien nodig dient het beheer te worden afgesteld op het bestrijden of terugdringen van deze soorten. Tijdens de droogte kun je deze selectief maaien.
Waar moeten we als waterschappen over gaan nadenken als dit soort droogte vaker optreedt? Kun je iets zeggen over andere maaitijdstippen?
De door de klimaatverandering veroorzaakte langdurige droge periodes in de zomer maken het noodzakelijk bij inzaai van de dijken te kiezen voor soorten die hiertegen bestand zijn. Een grasbekleding die nu niet of minder sterk verdroogt kan hierbij als voorbeeld dienen. Daarom wordt aangeraden de dijken die nu nog niet of minder sterk verdroogd zijn te noteren, inclusief het in 2018 en voorgaande jaren toegepaste beheer.
Verder lijkt het aan te raden de maaitijdstippen zodanig te kiezen dat de kans op een lange, droge periode direct na de maaibeurt klein is. Op dijken met een niet al te hoge biomassaproductie zou maaien medio mei wellicht beter zijn dan maaien vanaf medio juni. Na de maaibeurt in mei heeft de vegetatie zich in juni en juli voldoende hersteld om een droogteperiode te kunnen doorstaan.
Bij een lage biomassaproductie kan één maaibeurt volstaan, bij voorkeur in augustus of september.
Het is mogelijk met enige moeite een zode te steken om de doorworteling te bekijken. Het WBI schrijft wel voor dat de bodem voor de echte beoordeling vochtig moet zijn!
Als de wortelzone voor de zodeproef doorgesneden wordt tijdens de droogte , is het gewas niet meer in staat vocht uit de grond op te nemen. Een aantal weken later blijkt de gestoken zode uitgedroogd en het gewas afgestorven te zijn. Dit doet zich niet voor onder normale omstandigheden.
Waterschap Vallei en Veluwe heeft tijdens de droogte een zode gestoken, in een krat meegenomen en ‘vertroeteld’ om later te kunnen zien wat het effect is.
Een aantal weken later is duidelijk een uitbundiger gewasgroei te zien in de vertroetelde zode, maar ook het talud herstelt snel na een aantal buien.
Op donderdag 23 augustus 2018 kwamen dijkbeheerders bij elkaar om kennis de delen over droogte. De deelnemers van 12 waterschappen, Rijkswaterstaat en Wageningen Environmental Research dachten na over de praktijk van het dijkbeheerder tijdens extreme droogte. Hoe de middag verliep kun je teruglezen in een artikel van de STOWA. Een weergave van wat besproken is in een technisch verslag. De inleiding die werd gehouden in een handout.