Skip to main content

Omvormingsbeheer

Met omvormingsbeheer werkt de beheerder aan de verandering van de grasbekleding zonder nieuwe aanleg. Bijvoorbeeld om een betere zode of grotere soortenrijkdom te bereiken.

Voor omvormingsbeheer is meestal een dwingende reden: een beheerder kiest een nieuwe doelvegetatie of een andere vorm van onderhoud omdat een pachter bijvoorbeeld zijn overeenkomst opzegt. Slecht of matig ontwikkelde vegetatie-typen kunnen door een optimaal beheer worden omgevormd tot beter ontwikkelde vegetatietypen [Liebrand e.a., 2024, rapportage thema 0]

Hier doorloopt de beheerder de volgende drie vragen: wat heb ik, wat wil ik en hoe kom ik daar?

Wat heb ik?

Voor de beschrijving van de huidige situatie kan de beheerder gebruik maken van vegetatieopnames die de vegetatietypen beschrijven. Omdat de bodemparameters belangrijk zijn voor wat je kunt bereiken is het zinvol een bodembemonstering uit te voeren.

Wat wil ik?

Daarna is het eerst nodig een visie te ontwikkelen: wat wil de beheerder bereiken? Beoordeel of dit haalbaar is. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk soortenrijke grasbekleding te ontwikkelen als de standplaats daar niet geschikt voor is. Ook is er soms extra geld of tijdelijk bijzonder onderhoud nodig. Of verrijking met soorten die nog ontbreken. Daarvoor moet de beheerder draagvlak creëren. Houd hierbij ook rekening met de gebruiksintensiteit en de vorm en afmeting van het perceel [Boer en Schils, 2011]. 

Hoe kom ik daar?

Tot slot de weg er naar toe: welke tijd is beschikbaar, welke maatregelen kan de beheerder uitvoeren?

Houd er rekening mee dat omvormingsbeheer lange tijd kan kosten: een periode van 10 jaar kan zomaar nodig zijn. Dit komt doordat de bodem- en vegetatieprocessen slechts geleidelijk veranderen. Verdiep je daarom goed in het menu over standplaatsomstandigheden.

Het kan zelfs zo zijn dat de vegetatie zich eerst ongewenst ontwikkelt: een toename van soorten die tijdelijk dominant worden voordat een nieuwe stabiele situatie ontstaat. 

Een grote stap is het afstemmen van de frequentie en tijdstippen van het (maai)beheer op basis van de ontwikkeling/het ontwikkelingsstadium/het vegetatietype (VTV2006).

Maatregelen kunnen zijn:

  • Van rijkere naar schrale zode: tijdelijk intensiever maaien en afvoeren, dus meer maaibeurten per jaar. Hiermee voer je voedingsstoffen af die in het gewas zijn opgeslagen. Maai als de vegetatie er vol op staat en voer het direct na het maaien af zodat de voedingsstoffen niet kunnen uitspoelen naar de bodem.
  • Van schralere naar rijkere zode: tijdelijk het gewas klepelen en laten liggen. Hiermee voeg je voedingsstoffen en organische stof toe aan de bodem. Voorkom dat je een strooisellaag opbouwt: een laag maaisel die de zode verstikt.
  • Van soortenarm naar soortenrijk: maak gebruik van flora verrijkende maatregelen: doorzaaien of transplantatie van maaisel.
  • Van beweiden naar maaien: hier zijn geen specifieke maatregelen voor nodig. Houdt wel goed de dominante soorten in de gaten en pak die aan met een extra maaibeurt of gerichte handmatige bestrijding. Door het maaibeheer vindt omvorming plaats van (meestal) soortenarme weilandvegetaties met karakteristieke weilandsoorten naar vaak soortenrijkere hooilandvegetaties met karakteristieke hooilandsoorten.